Nu de financiële rook van de Corona pandemie is opgetrokken komt er meer duidelijkheid over de afwikkeling van de door de overheid in die periode beschikbaar gestelde steunmaatregelen. 

Deze steunmaatregelen zijn voor veel bedrijven van groot belang gebleken om de nadelige gevolgen van de Corona pandemie voor hun onderneming te ondervangen. Algemeen wordt aangenomen dat het lage aantal uitgesproken faillissementen in die periode het gevolg is van die maatregelen.

In een uitspraak van de kantonrechter Midden-Nederland van 30 maart 2022 kwam de verpandbaarheid van vorderingen die voortvloeien uit de volgende steunmaatregelen aan bod:

(1) de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (afgekort: ‘NOW subsidie') waarvan de tenuitvoerlegging in handen ligt van het UWV; en

(2) de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (afgekort: ‘TOGS') waarvan de tenuitvoerlegging in handen is geven aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)).

De casus betrof bedragen aan overheidssteun die waren toegekend en (deels) door het UWV en RVO op 7 en 14 april 2020 naar de bankrekening van twee tot hetzelfde concern behorende B.V.'s waren overgemaakt. De ontvangen bedragen zijn door de Rabobank in rekening courant verrekend. Vervolgens wordt op 21 april 2020 het faillissement van beide B.V.'s uitgesproken.

In de procedure bij de kantonrechter vordert de curator een verklaring voor recht dat de verrekening door de bank van de bedragen aan overheidssteun in strijd is met artikel 54 Fw.

De Rabobank voert verweer en stelt zich onder andere op het standpunt dat artikel 54 Fw toepassing mist omdat er een stil pandrecht rust op de door de overheid betaalde coronasteun. De curator stelt daar tegenover dat een pandrecht op de coronasteun niet kan worden gevestigd omdat de vorderingen niet overdraagbaar zijn op grond van artikel 3:83 lid 1 BW. Dat artikel bepaalt dat een vorderingsrecht overdraagbaar is tenzij de wet of de aard van het (vorderings)recht zich tegen overdracht verzet.

De kantonrechter gaat in zijn uitspraak in op de doelstelling van de betreffende regelingen en merkt op dat de NOW subsidie ten goede moet komen aan de bij de werkgever in dienst zijnde werknemers. Aangezien de door de B.V.'s ontvangen NOW subsidie niet is aangewend om lonen te betalen (de B.V.'s zijn immers kort na het ontvangen van de corona steun failliet verklaard) komt de kantonrechter tot de conclusie dat de vorderingen uit hoofde van NOW subsidie niet overdraagbaar en daarmee niet verpandbaar waren.

Voor wat betreft de tegemoetkoming uit hoofde van de TOGS regeling oordeelt de kantonrechter dat het een vergoeding betreft voor reeds geleden schade. Daarmee verzet de aard van dit vorderingsrecht zich niet tegen overdracht / verpanding aan een derde partij (in casu de bank).  

Eerder is wel betoogd dat, aangezien een subsidie in de zin van artikel 4:21 lid 1 Algemene wet Bestuursrecht niet overdraagbaar en niet verpandbaar is, de NOW subsidie ook niet overdraagbaar / verpandbaar zou zijn. Ook het UWV stelt zich op dat standpunt waarbij zij verwijst naar de hier besproken uitspraak van de kantonrechter Rechtbank Midden Nederland (daarbij verwijst het UWV overigens naar een onjuiste uitspraakdatum).

Dit standpunt lijkt mij onjuist, althans, het kan niet worden afgeleid uit de hier besproken uitspraak. Mijns inziens is er als gevolg van gebruik van het woord ‘subsidie' een onjuiste indruk gewekt ten aanzien van het karakter van de steun. Een subsidie wordt toegekend voor nog te leveren prestaties, het betreft een aanmoediging van de overheid als uitvloeisel van specifieke doelstellingen (bijv. innovatie of verduurzaming). De corona pandemie betrof echter een noodsituatie waarbij ondernemingen werden gecompenseerd voor schade die zij leden als gevolg van bepaalde overheidsmaatregelen (verplichte sluiting van winkels, het niet langer productie kunnen draaien etc.). ‘Nadeelscompensatie' of ‘tegemoetkoming' lijkt mij een juistere aanduiding voor de corona steun uit hoofde van de NOW subsidie. Ook de kantonrechter lijkt die mening toegedaan nu hij nagaat in hoeverre de ontvangen steun daadwerkelijk is aangewend voor de betaling van loonkosten. Gelet op de korte tijdspanne tussen het moment waarop bedragen waren ontvangen en het faillissement werd uitgesproken, was daarvan geen sprake. De conclusie van de kantonrechter dat de ontvangen steun niet overdraagbaar / en niet verpandbaar was lijkt mij onder die omstandigheden dan ook de juiste.

Vragen over de verpandbaarheid van vorderingen uit hoofde van corona steun komen veelal aan bod ingeval de ontvanger van de steun failliet wordt verklaard op het moment dat de afwikkeling van de steun door het UWV nog niet (volledig) heeft plaatsgevonden. De curator dient dan te beoordelen of een nog te ontvangen nabetaling toekomt aan de pandhouder, in veel gevallen de bank. De curator zal dan moeten nagaan of de NOW nabetaling ziet op een periode waarin de lonen daadwerkelijk zijn betaald vanaf de bankrekening van gefailleerde. Indien dat het geval is (en dat zal bij een nabetaling vaak het geval zijn) dan lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat de vordering is verpand. De loonbetalingen zullen in veel gevallen ook mogelijk zijn geweest door het door de betreffende bank beschikbaar gestelde krediet.

Een meer algemene conclusie dat NOW subsidie niet overdraagbaar / niet verpandbaar zou zijn kan mijns inziens  uit deze uitspraak niet worden getrokken. Voor zover daar nog onzekerheid over bestaat is het wachten op een uitspraak in een casus waarbij de ontvangen steun wel aantoonbaar is aangewend voor betaling van loonkosten.

Voor verdere vragen kunt u contact opnemen met Jan Davids (jan.davids@davidslaw.nl)

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.