Op 31 mei 2018 is het wetsvoorstel vereenvoudiging en modernisering bewijsrecht in consultatie gegaan. Tot en met 29 juli 2018 kan op het voorstel worden gereageerd.

Doel van het wetsvoorstel

Met de vereenvoudiging en modernisering van het civiele bewijsrecht wordt beoogd het oplossen van geschillen in en buiten rechte sneller en efficiënter te laten verlopen. Het wetsvoorstel dwingt partijen voorafgaand aan een procedure tot het verzamelen van informatie en bewijs. Daarnaast wordt de wijze van informatiegaring vereenvoudigd doordat voor de verschillende voorlopige bewijsverrichtingen dezelfde toetsingscriteria gaan gelden.

Of een geschil aan de rechter wordt voorgelegd en wat de omvang van de rechtsstrijd is, blijft aan partijen. Het wetsvoorstel versterkt echter de regierol van de rechter. De bedoeling is dat de rechter in de procedure actief bijdraagt aan het achterhalen van de waarheid, opdat partijen een uitspraak krijgen die aansluit bij de materiele rechtsverhouding zoals die werkelijk tussen partijen bestaat

Het wetsvoorstel brengt geen wijzigingen teweeg in de regels over de bewijslastverdeling. Ook blijft uitgangspunt dat het bewijsrecht is geschreven voor de vorderingsprocedure, maar eveneens geldt voor verzoekprocedures, tenzij de aard van de zaak zich daartegen verzet bijvoorbeeld vanwege de spoedeisendheid.

De voortgestelde wijzigingen in vogelvlucht

1.Verplichting tot informatieverzameling en bewijsverzameling voorafgaand aan een procedure

Partijen bij een geschil worden verplicht om voorafgaand aan een procedure alle informatie te verzamelen die in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs voorzienbaar van belang is voor de oplossing of beslechting van het geschil en die partijen in die fase redelijkerwijs kunnen bemachtigen (artikel 149a Rv). Er wordt gesproken over een dubbele redelijkheidstoets.

Indachtig deze verplichting wordt van partijen tevens verlangd dat zij in de procesinleiding de bewijsmiddelen noemen waarover zij al beschikken en niet kunnen beschikken (artikel 30a lid 3 onder g Rv).

Het idee is dat partijen hierdoor een betere inschatting kunnen maken van hun proceskansen, mogelijk reeds een minnelijke regeling zullen treffen en als dit niet het geval is, beter beslagen ten ijs komen bij de procedure. In de procedure zullen vervolgens minder verzoeken tot nadere informatievergaring hoeven plaats te vinden. Daarnaast is er minder kans op een nieuwe wending van het debat tussen partijen. Door dit alles kan de procedure vervolgens snel en efficiënt verlopen.

Voldoe je als partij niet aan de informatieverplichting dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht (artikel 149a Rv). Volgens het wetsvoorstel betekent dit niet dat een partij steeds beperkt wordt in de mogelijkheid om in de procedure alsnog bewijs te leveren. Bij een flagrante schending van informatieverplichtingen die tot een onnodige vertraging van de procedure leidt of belemmert dat recht wordt gedaan aan de materiele waarheid, staat het de rechter wel vrij om deze sanctie toe te passen. Ook artikel 22 Rv is met het oog hierop gewijzigd.

2. Voorlopige bewijsverrichtingen

Tot de voorlopige bewijsverrichtingen behoren een voorlopig getuigenverhoor, een voorlopig deskundigenbericht, een voorlopige plaatsopneming en bezichtiging en een inzagevordering voorafgaand aan een procedure. Het wetsvoorstel maakt het mogelijk dat een partij verschillende verzoeken tot voorlopige bewijsverrichtingen kan combineren (artikel 196 Rv). De rechter wijst een verzoek om een of meer voorlopige bewijsverrichtingen toe, tenzij zich een van de vijf afwijzingscriteria voordoet; onvoldoende bepaaldheid van de gevraagde informatie, onvoldoende belang, verzoek is in strijd met de goede procesorde, sprake van misbruik van bevoegdheid of bestaan van andere gewichtige reden.

Door de mogelijkheid om verzoeken te combineren, kan het verzamelen van informatie en bewijs efficiënter plaatsvinden. De rechter kan bovendien met partijen bespreken hoe de nog ontbrekende informatie op de meest passende en effectieve wijze kan worden verkregen. Hiermee worden kosten bespaard en wordt ook de rechtspraak minder belast.

Tegen de beslissing van de rechter op het verzoek staat geen hoger beroep of cassatie open, tenzij de rechter anders bepaalt (artikel 200 Rv). Dit neemt overigens niet weg dat een verzoeker opnieuw een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting kan indienen als de omstandigheden anders zijn komen te liggen.

3. Een verschijning van partijen na een verzoek om voorlopige bewijsverrichtingen

Na een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting volgt een zitting van partijen bij de rechter, tenzij de wederpartij onbekend is of sprake is van onverwijlde spoed (artikel 198 Rv). Het geschil kan zo in een vroegtijdig stadium met de rechter worden besproken. Dit met het doel het geschil in te kaderen, overleg te hebben over de feiten en het verzamelen van bewijsmateriaal alsook de mogelijkheid van een schikking te onderzoeken (artikel 199 Rv). Nadat een of meer bewijsverrichtingen hebben plaatsgevonden, kan de rechter een nieuwe verschijning van partijen bevelen bijvoorbeeld om met partijen de verdere wijze van behandeling van het geschil te bespreken.

4. Verbetering van het inzagerecht

Het inzagerecht wordt ingebed in de wettelijke regeling van de bewijsmiddelen en kan ook worden ingeroepen als er andere mogelijkheden zijn om de bedoelde gegevens te verkrijgen.

Voorop komt te staan dat een partij zonder tussenkomst van een rechter een beroep kan doen op het recht op inzage tegenover de wederpartij bij een rechtsbetrekking alsook tegenover een derde (artikel 149b Rv). Voorwaarden voor het recht op inzage zijn: degene die informatie van een ander verlangt moet partij zijn bij een rechtsbetrekking, de verlangde informatie moet afgebakend zijn en de partij moet een voldoende belang hebben bij haar informatieverzoek. De wederpartij of derde is in beginsel gehouden de informatie te verstrekken, tenzij sprake is van een verschoningsrecht of van een gewichtige reden.

Als dit niets oplevert, kan een partij het recht op inzage via een verzoek om een voorlopige bewijsverrichting bij de rechter afdwingen (artikel 204 jo artikel 196 jo artikel 194/195 Rv). Is eenmaal een procedure gestart, dan kan ook daarin om inzage worden verzocht (artikel 194 en 195 Rv).

Als de rechter een inzageverzoek toewijst, bepaalt hij onder welke voorwaarden, op welke wijze en binnen welke termijn inzage moet worden verstrekt. De beslissing op het verzoek tot inzage van gegevens van de wederpartij levert een tussenvonnis respectievelijk tussenbeschikking op, waartegen pas hoger beroep kan worden ingesteld met de einduitspraak, tenzij de rechter anders bepaalt. De beslissing op het verzoek tot inzage van gegevens van een derde levert in de verhouding tussen de verzoeker en de derde een vonnis of beschikking op waarmee een einde wordt gemaakt aan het geschilpunt of de informatie van belang is voor de procedure en dus door de derde verstrekt moet worden. Hiertegen staat onmiddellijk hoger beroep en cassatie open.

5. Meer gebruik van schriftelijke verklaringen

Partijen worden gestimuleerd om meer schriftelijke verklaringen van getuigen te overleggen. Hiervoor is de bewijsaandraagplicht van partijen aangescherpt in die zin dat bij de opgave van getuigen schriftelijke verklaringen moeten worden overgelegd en als dit niet gebeurt, hiervoor de reden moet worden vermeld (artikel 30a lid 3 Rv). Wordt hieraan niet voldaan, dan kan de rechter daaraan de gevolgen verbinden die hij geraden acht (artikel 30a lid 5 Rv en 30i lid 6 Rv).

Daarnaast wordt van partijen die om een voorlopig getuigenverhoor verzoeken, verlangd dat zij in de procesinleiding vermelden waarom zij van de getuigen die zij door de rechter willen laten horen geen schriftelijke verklaring hebben of kunnen verkrijgen of waarom de schriftelijke getuigenverklaring niet toereikend is (artikel 197 derde lid onder a Rv).

De gedachte is dat een schriftelijke verklaring van een getuige een eenvoudig (minder tijd en kosten) alternatief is voor het horen van een getuige bij de rechter. Bovendien kan de rechter door schriftelijke getuigenverklaringen het geschil beter inkaderen en als het vervolgens alsnog tot een verhoor komt, de getuige gerichter ondervragen.

6. Vrije bewijskracht

De beperkte bewijskracht van een partijgetuigenverklaring wordt in het wetsvoorstel afgeschaft (artikel 30l Rv, 164 Rv en 179 Rv). De waardering van dit bewijs kan aan het vrije oordeel van de rechter worden toevertrouwd.

De waardering van de bij een voorlopige bewijsverrichting verkregen informatie in een nadien aanhangige procedure wordt eveneens aan de rechter overgelaten. Deze vrije bewijswaardering geldt ook wanneer niet alle in de procedure betrokken partijen bij de voorlopige bewijsverrichting aanwezig of vertegenwoordigd waren.

7. Een wettelijke regeling voor een algemeen bewijsbeslag

In het wetsvoorstel is de mogelijkheid opgenomen om conservatoir beslag te leggen op gegevens of zaken die kunnen dienen als bewijsmateriaal in een procedure. Het zogeheten conservatoir bewijsbeslag (artikel 206 en 207 Rv). Het leggen van dit beslag is enkel mogelijk na daartoe verkregen verlof van de rechter en geeft uitsluitend aanspraak op het veiligstellen van bewijsmateriaal en brengt niet mee dat ook het in beslag genomen materiaal mag worden ingezien.

8. Versterking bewijskracht van een proces-verbaal van constateringen

De bewijskracht van een proces-verbaal van constateringen van de deurwaarder wordt versterkt. Als onduidelijkheid of discussie bestaat over een bepaalde rechtstoestand, kan de deurwaarder een proces-verbaal van constateringen opmaken, dat in dit wetsvoorstel de status van authentieke akte krijgt en daarmee tegenover iedereen dwingende kracht oplevert (artikel 205 Rv).
Voor het laten opmaken van een dergelijk proces-verbaal is verlof vereist van de rechter. Bij het verlenen van het verlof bepaalt de rechter de termijn waarbinnen de waarneming door de deurwaarder moet plaatsvinden en geeft de rechter zo nodig nadere aanwijzingen aan de deurwaarder. De deurwaarder moet nauwkeurig en op objectieve wijze de feiten die hij persoonlijk waarneemt beschrijven, waarbij hij gebruik mag maken van beeld- en geluidsmateriaal.

Kritische noot

Met het wetsvoorstel wordt een preprocessuele bewijsgaringsplicht geïntroduceerd. Het is de vraag of die nodig is en misschien nog wel belangrijker of die plicht de gewenste uitwerking zal hebben.

Zo lijkt deze verplichting immers weinig toe te voegen aan de bestaande informatieplichten van partijen en de bevoegdheden van de rechter om daaraan consequenties te verbinden in geval van schending van zo'n verplichting. Bovendien ligt het voor de hand dat de voorgestelde preprocessuele bewijsgaringsverplichting leidt tot meer verzoeken om voorlopige bewijsverrichtingen met alle bijkomende kosten en tijd tot gevolg. Om te voorkomen dat een partij later in de procedure geen bewijs meer mag aandragen, zal hij immers reeds in de preprocessuele fase allerlei informatie willen verzamelen. Hierbij is het goed mogelijk dat later in de procedure blijkt dat de informatie niet ziet op voor de beoordeling van de zaak relevante feiten, omdat bijvoorbeeld de wederpartij de feiten niet betwist, andere stellingen inneemt of de rechter anders oordeelt over de bewijslastverdeling. Dan kan het zijn dat de informatievergaring onnodig of onvolledig is geweest. Verder zal toepassing van de voorgestelde sanctie van uitsluiting van bewijsmogelijkheden in de procedure direct ten koste gaan van de beoogde waarheidsvinding. Als immers in de procedure geen gelegenheid meer wordt geboden voor bewijslevering, is het goed mogelijk dat de rechter uitspraak doet op basis van een onjuist of onvolledig vastgesteld feitencomplex.

Voor nu eerst afwachten of het wetsvoorstel daadwerkelijk wet wordt.

Dentons is the world's first polycentric global law firm. A top 20 firm on the Acritas 2015 Global Elite Brand Index, the Firm is committed to challenging the status quo in delivering consistent and uncompromising quality and value in new and inventive ways. Driven to provide clients a competitive edge, and connected to the communities where its clients want to do business, Dentons knows that understanding local cultures is crucial to successfully completing a deal, resolving a dispute or solving a business challenge. Now the world's largest law firm, Dentons' global team builds agile, tailored solutions to meet the local, national and global needs of private and public clients of any size in more than 125 locations serving 50-plus countries. www.dentons.com.

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.