A recently adopted amendment to the Code of Civil Procedure will allow courts of appeal to refer all cantonal court matters, where appropriate, to a panel consisting of only one judge. This would include all employment law matters. Stefan Sagel views this bill as a wolf in sheep's clothing in his column in Tijdschrift Recht en Arbeid.

Er dreigt een ernstige verschraling van de arbeidsrechtspraak. Het onlangs door de Tweede Kamer aangenomen wetsvoorstel 33 316 beoogt art. 16 Rv zo te wijzigen dat het gerechtshof alle kantonzaken – en dus vrijwel alle arbeidszaken – die hij daarvoor 'geschikt' acht, in hoger beroep naar een enkelvoudige kamer kan verwijzen. Dat klinkt onschuldig – het hof hoeft immers niet naar een enkelvoudige kamer te verwijzen – en het wetsvoorstel leidde dan ook nauwelijks tot commotie in de Kamer. Slechts één Kamerlid, oud-advocaat De Wit, liep terecht maar vergeefs tegen de plannen te hoop.

Voor meervoudige rechtspraak spreekt veel, zeker in appel. Zes ogen zien meer dan twee. Dat verkleint de kans op fouten van juridische en feitelijke aard. Daarnaast reduceert meervoudige rechtspraak de kans op eenzijdige benadering, wat tevens een betere waarborg biedt voor onpartijdigheid. Het effect van persoonlijke sympathieën en antipathieën wordt genuanceerd en de rechtzoekende kan een meervoudige uitspraak makkelijker aanvaarden. Nu het hoger beroep de laatste feitelijke instantie is, klemmen die argumenten daar extra. Zeker waar de Hoge Raad zich vooral wil richten op zijn rechtsvormende taak en minder op, kort gezegd, het rechtzetten van feitelijke 'missers' in appel. Meervoudige appelrechtspraak heeft juist meerwaarde als de zaak in eerste aanleg enkelvoudig is gedaan. Doet men in zo'n geval ook het appel enkelvoudig, dan is er weliswaar een tweede ronde met nieuwe kansen, maar met een even grote kans op een onjuiste uitkomst. Waarom wil de wetgever, ondanks al deze zwaarwegende argumenten, mogelijk maken dat 'kanton-appellen' enkelvoudig worden afgedaan? De Memorie van Toelichting stelt dat veel zaken geen meervoudige rechtspraak zouden vereisen: "Gaat het om een eenvoudige zaak, dan is niet nodig de expertise van drie hooggekwalificeerde raadsheren daarop in te zetten". "Enkelvoudig waar het kan, meervoudig waar het moet", zei minister Opstelten kernachtig in de Tweede Kamer. Voor het selectiewerk zouden de hoven ervaren 'poortraadsheren' moeten benoemen, die aan het begin van een appelprocedure, min of meer in één oogopslag moeten bezien in welke categorie een zaak valt. In de tweede plaats hield de minister de Kamer voor dat het voorstel tegemoetkomt aan wat rechters 'zelf graag willen, namelijk zelfstandig beslissen over de wijze waarop zij inhoud kunnen geven aan hun fantastische ambt en vak'. Dat de hoven het voorstel toejuichen, zou men haast gaan geloven bij lezing van hetgeen PvdA-Kamerlid Recourt, voorheen rechter in het Hof van de Nederlandse Antillen, tijdens het debat over wetsvoorstel 33 316 de Kamer toevertrouwde over zijn vorige baan. Hij had zich bij de behandeling van zaken in dat hof regelmatig afgevraagd waarom die 'in vredesnaam (...) met zijn drieën' werden behandeld. "Die zaken waren zo eenvoudig dat je je tijd zat te verdoen."

Ik denk dat de mogelijkheden om een 'poortraadsheer' verantwoord in de spreekwoordelijke handomdraai een afweging te laten maken of een zaak 'eenvoudig' of 'complex' is, niet overschat moeten worden. Bovendien schuilt er gevaar in die aanpak. Heeft een zaak eenmaal door een ervaren 'poortraadsheer' het label 'eenvoudig' opgedrukt gekregen, dan kan dat afbreuk doen aan de scherpte waarmee verder naar die zaak wordt gekeken. Het is immers 'maar' een door een gezaghebbende collega als eenvoudig 'gecertificeerd' zaakje. De ontboezeming van Recourt bevestigt onbedoeld alleen maar het belang van meervoudige appelrechtspraak, ook in ogenschijnlijk eenvoudige zaken. Juist als één raadsheer het gevoel heeft 'zijn tijd te verdoen' met het zoveelste simpele 'zaakje' – geen state of mind die op bovenmatige rechterlijke oplettendheid wijst –, kan een extra pair of eyes blootleggen dat daarachter (veel) meer schuilgaat. Wie de rechtspraak van de Hoge Raad volgt, ziet met regelmaat zaken langskomen waarin zowel in eerste aanleg als in appel, maar ook door de A-G, 'unisono' werd geoordeeld dat sprake was van een even simpel als evident kansloos geval, waarna de Hoge Raad daar verrassend anders over dacht. Zaken (misschien wel juist op het vlak van arbeid) worden vaak als eenvoudig of standaard beschouwd omdat hun complexiteit en bijzonderheid niet opvallen.

De stelling dat het wetsvoorstel tegemoetkomt aan een wens van de hoven, is daarbij slecht plaatsbaar. Recentelijk stelden de hoven hun Agenda voor de Appelrechtspraak 2020 vast, met aanbevelingen voor de komende jaren. De eerste aanbeveling voor de civiele appelrechtspraak luidt:

"In het belang van de legitimiteit van het hoger beroep in civiele zaken wordt aan de meervoudige zaaksbehandeling niet getornd" (p. 8). Als het wetsvoorstel beoogt de 'hovelingen' ter wille te zijn teneinde – zoals de minister dat zo mooi zei – 'invulling te geven aan hun fantastische ambt en vak', lijkt intrekking ervan de enig juiste route. Als dat niet aan het voorstel ten grondslag ligt, moet die suggestie in de Eerste Kamer niet meer gewekt worden. Wat is dan wel de reden om dit plan ondanks het recente stopteken van de hoven door te zetten?

Geld.

De regering gaat ervan uit dat het wetsvoorstel door 'efficiency-verbetering' een jaarlijkse bezuiniging van € 4 à 5 miljoen realiseert. Die berekening is gebaseerd op de verwachting dat maar liefst 1.800 van de 3.000 jaarlijkse kanton-appellen enkelvoudig zullen worden afgedaan, waarmee per zaak € 2.500 bespaard zou kunnen worden. Deze verwachting wekt bevreemding. Het is volstrekt onaannemelijk dat de hoven, die helemaal niet willen tornen aan meervoudige appel-rechtspraak, in 60% van alle kantonzaken voor enkelvoudige behandeling zullen kiezen als zij daartoe niet verplicht worden. En dát zij daartoe niet verplicht zijn, dat de keuze voor meervoudig of enkelvoudig bij hen ligt, heeft de minister in het debat met de Kamer telkens herhaald, juist om de tegenstanders (of beter: de tegenstander) gerust te stellen. Ergens klopt hier dus iets niet. Ofwel de voorgespiegelde bezuiniging is een slag in de lucht, ofwel de van regeringszijde gesuggereerde vrijheid van de hoven om juist geen gebruik te maken van de mogelijkheid van enkelvoudige behandeling, zal aan het einde van de dag niet zo absoluut blijken te zijn als men nu doet voorkomen.

Voor wie in de Tweede Kamer heeft opgelet, is duidelijk welk scenario vermoedelijk het juiste is. Ter toelichting op zijn stelling dat er geen enkele financiële druk tot enkelvoudige behandeling wordt gelegd bij de Hoven, heeft de Minister erop gewezen dat in de zojuist afgeronde 'prijsonderhandelingen' met de Raad voor de Rechtspraak over het rechtspraakbudget voor de komende jaren met de door wetsvoorstel 33 316 beoogde bezuiniging 'geen rekening' is gehouden. Om die reden zijn er ' nog geen financiële gevolgen voor de gerechten' verbonden aan het plan. Dat woordje 'nog' is omineus, evenals de opmerking, even later, dat er 'te zijner tijd' conclusies worden verbonden aan de inzet van enkelvoudige afdoening door de Hoven. Het 'eerlijke verhaal' achter het woordje 'nog' luidt waarschijnlijk: formeel gezien hebben de Hoven de komende jaren financieel de ruimte om alle kantonzaken meervoudig te blijven doen, simpelweg omdat de budgettaire ruimte daarvoor al was weggegeven. Maar indien de Hoven daar daadwerkelijk voor kiezen en niet 'vrijwillig' voldoende bezuinigen door enkelvoudige afdoening van kantonzaken, zullen zij daar alsnog toe (kunnen) worden gedwongen, maar dan via de band van de bekostiging. Wie geen budget meer krijgt om alles meervoudig te behandelen, zal noodgedwongen op enkelvoudig overstappen. Van de gesuggereerde vrijheid die art. 16 lid 2 Rv zou bieden, is dan alleen nog op papier sprake. Vandaar dat wetsvoorstel 33 316 voor mij een wolf in schaapskleren is. Hoe onschuldig het ook wordt gepresenteerd, het plan dreigt – zeker op termijn – zijn tanden te zetten in een van de belangrijkste waarborgen voor deugdelijke appelrechtspraak in kanton-/ arbeidszaken. De Eerste Kamer moet zich niet op het verkeerde been laten zetten. Weg met dit voorstel.

Originally published in Tijdschrift Recht en Arbeid, 2014/1

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.