Sommige instanties of personen - en dus ook beroepsbeoefenaren - kunnen lang achtervolgd worden door onwelgevallige vermeldingen op het internet, die tevoorschijn komen door het door de 'zoekmachine' halen van de betreffende persoon of instantie. Onlangs oordeelde Rechtbank Amsterdam in een vonnis van 22 maart 2018 dat de privacybelangen van een tuchtrechtelijk veroordeelde accountant echter niet opwogen tegen het belang dat het publiek heeft om kennis te kunnen nemen van de door Google beschikbaar gestelde informatie. De nieuwe Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) maakt dat niet anders.

Wat was er aan de hand?

Op de websites van de VEB en Quotenet is een aantal publicaties verschenen over een accountant, waarin hij kennelijk in een (relatief) kwaad daglicht wordt gesteld (de betreffende publicaties en koppen zijn in het vonnis van de Rechtbank Amsterdam 'geanonimiseerd'). In een van deze publicaties wordt verwezen naar een tuchtzaak tegen de betreffende accountant. Als in Google de naam van de accountant wordt ingegeven, verschijnen de betreffende publicaties bij de zoekresultaten.

De accountant heeft een verzoek bij Google ingediend tot het verwijderen van de betreffende 'Url's'. Daarbij heeft de accountant aangevoerd dat de verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is verboden op grond van artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), waarin de Europese privacyrichtlijn is geïmplementeerd, en dat de uitzonderingen op die regel niet aan de orde zijn. Tot die uitzonderingen behoort artikel 22 lid 1 Wbp, waarin staat dat het verbod strafrechtelijke persoonsgegevens te verwerken als bedoeld in artikel 16, niet van toepassing is indien de verwerking geschiedt door organen die krachtens de wet zijn belast met de toepassing van het strafrecht, alsmede door verantwoordelijken die deze hebben verkregen krachtens de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Google is echter niet een dergelijk orgaan.

De accountant heeft ter ondersteuning van zijn verzoek aangegeven dat er in de publicaties wordt gesproken over 'feiten' die later door de rechters niet bewezen zijn verklaard en over klachten die niet (allemaal) zijn 'toegekend' omdat ze ongegrond waren. Hierdoor ontstaat een beeld van hem dat niet aansluit bij de werkelijkheid, maar waar hij wel op wordt afgerekend.

Google heeft zich – om meerdere redenen (waarover hierna meer) – tegen het verzoek tot verwijdering verzet, althans niet ingewilligd, waarna de accountant genoodzaakt was zich tot de rechtbank te wenden die zich daarover vervolgens heeft gebogen. Daarbij heeft de rechtbank allereerst vastgesteld dat – mede gelet op opvatting van de Autoriteit Persoonsgegevens daaromtrent - niet in is geschil dat tuchtrechtelijke gegevens kwalificeren als 'strafrechtelijke persoonsgegevens'. De verwerkte gegevens waarover de accountant zijn beklag doet moeten volgens de rechtbank als strafrechtelijke gegevens worden geduid. In het zoekresultaat en de publicaties waarnaar wordt verwezen wordt immers verslag gedaan van een tuchtprocedure bij de Accountantskamer. Ook wordt melding gemaakt van de aan de accountant opgelegde maatregel, een berisping.

Gelet daarop, zo concludeert de rechtbank vervolgens, zou een letterlijke lezing van artikel 16 in verbinding met artikel 22 Wbp tot de slotsom kunnen leiden dat het verzoek tot verwijdering reeds op die grond toewijsbaar is. De rechtbank heeft zich vervolgens geconfronteerd gezien met de vraag of artikel 16 Wbp wel onverkort van toepassing is op (exploitanten van) zoekmachines, zoals Google. Een bevestigend antwoord zou volgens de rechtbank verstrekkende gevolgen hebben voor (bijvoorbeeld) Google en afbreuk doen aan de 'belangrijke maatschappelijke functie van zoekmachine(s) om de internetgebruiker behulpzaam te zijn bij het vinden van de informatie waarnaar hij/zij op zoek is'. De vervulling van deze functie van een zoekmachine zou categorisch onmogelijk worden gemaakt voor zover het gaat om het vinden van publicaties waarin het publiek wordt ingelicht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers. Een absoluut verbod is niet goed te verenigen met het algemene belang, aldus de rechtbank.

De rechtbank gaat verder mee met het verweer van Google, waarin besloten zou liggen dat zij zich erop beroept dat artikel 16 Wbp niet dient te gelden in het geval van het beschikbaar maken voor het publiek door een zoekmachine van publicaties waarin wordt bericht over strafrechtelijke persoonsgegevens betreffende medeburgers. Met andere woorden: artikel 16 Wbp kan niet (onder alle omstandigheden) aan een zoekmachine als Google worden tegengeworpen, die 'slechts' koppelingen naar publicaties ter beschikking stelt. De rechtbank heeft daarbij verwezen naar vaste jurisprudentie waaruit volgt dat de rechter in het concrete geval een juist evenwicht dient te vinden tussen de in het geding zijnde grondrechten neergelegd in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (het EVRM) en het Handvest van de grondrechten van de EU (het Handvest). In dit geval ging het om het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens (artikel 8 EVRM en artikel 7 en 8 Handvest) enerzijds en het recht op vrije meningsuiting inclusief informatievergaring (artikel 10 EVRM en artikel 11 Handvest) anderzijds.

De rechtbank weegt vervolgens deze belangen tegen elkaar af en heeft daarbij – uiteraard – tevens oog gehad voor de aard en inhoud van de publicaties. Meer specifiek (en voor onderhavige bijdrage relevant) is het zo dat in de betreffende publicatie(s) werd verwezen naar een tuchtzaak bij de Accountantskamer, in welk kader melding werd gemaakt van een klacht van de AFM tegen de accountant, alsook het verweer daartegen van de accountant. Tevens is in de publicatie(s) te lezen dat een aantal verwijten door de Accountantskamer ongegrond is verklaard (waaronder verwijten over het versturen van valse facturen) maar uiteindelijk de accountant wel een berisping is opgelegd wegens een gebrekkige vastlegging van de 'continuïteitsveronderstelling' in de jaarrekening van een – nadien gefailleerde – onderneming. Daarbij merkt de rechtbank op dat de betreffende publicaties niet tendentieus, suggestief of op sensatie gericht zijn. De publicaties bevatten geen onnodig grievende kwalificaties of onheuse beschuldigingen. De tuchtzaak tegen de accountant maakte verder onderdeel uit van een groter en nog steeds actueel publiek debat over de integriteit en deskundigheid van accountants. Het faillissement van de betreffende onderneming was volgens de rechtbank verder geruchtmakend.

Daar tegenover staat - onder meer - dat aannemelijk is dat het privéleven van de accountant nadelige gevolgen ondervindt van de publicaties en de verwijzing in het zoekresultaat van Google. Dat de accountant 'last' had van de publicaties werd door de rechtbank zodoende wel aangenomen. Dat is echter niet voldoende.

Uiteindelijk, zo oordeelde de rechtbank, is de conclusie namelijk 'dat de aard van de betrokken informatie en het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die een (voormalig) accountant in het openbare leven speelt, ertoe leidt dat in dit geval het privacybelang en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de accountant dient te wijken voor het recht op vrije meningsuiting inclusief het informatierecht van Google en het door haar gediende belang van de internetgebruiker'. Als uitsmijter heeft de rechtbank nog opgetekend dat het beroep op de AVG die inmiddels van kracht is, niet aan haar uitspraak afdoet omdat in de AVG geen wezenlijk andere bepalingen zijn opgenomen die tot een andere uitkomst zouden hebben geleid.

Een vrij technische uitspraak van de Amsterdamse Rechtbank dus, waarin de accountant aan het kortste eind trekt bij zijn verzoek om verwijdering van zijn vermeldingen op het internet. Dit kort gezegd omdat zijn privacy moet wijken voor het recht op vrije meningsuiting en het informatierecht van Google en de internetgebruiker. In het oog springt dus verder dat tuchtrechtelijke gegevens als strafrechtelijke gegevens worden aangemerkt in het kader van de Wbp en die in beginsel (anders dan door de 'bevoegde instanties') niet mogen worden verwerkt. Daar koopt de accountant in dit geval echter niet zo veel voor omdat de rechtbank zoekmachines als Google uitzondert van dat absolute verbod in de Wbp, om vervolgens de belangenafweging in het voordeel van Google te laten uitvallen.

Beroepsbeoefenaren moeten zich dus rekenschap geven van het feit dat een vermelding op Google van (de uitkomst van een) tuchtzaak niet snel verwijderd zal worden. Daarbij is ook het aanspreken tot verwijdering van de 'publicerende websites' zelf (zoals Quotenet) veelal een lastige opgave, omdat die zich kunnen beroepen op de 'journalistieke exceptie' in de AVG. Kortom: de 'pen' die internet heet, is machtiger dan het zwaard..

Dentons is the world's first polycentric global law firm. A top 20 firm on the Acritas 2015 Global Elite Brand Index, the Firm is committed to challenging the status quo in delivering consistent and uncompromising quality and value in new and inventive ways. Driven to provide clients a competitive edge, and connected to the communities where its clients want to do business, Dentons knows that understanding local cultures is crucial to successfully completing a deal, resolving a dispute or solving a business challenge. Now the world's largest law firm, Dentons' global team builds agile, tailored solutions to meet the local, national and global needs of private and public clients of any size in more than 125 locations serving 50-plus countries. www.dentons.com.

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.