De vervuiler betaalt (dachten we altijd). Nee, voor bodemverontreinigingen die vóór 1987 zijn ontstaan (de zogenoemde 'historische verontreinigingen') gaat dat uitgangspunt allang niet meer op. Sinds 2006 is namelijk in de Wet bodembescherming een verplichting opgenomen voor eigenaren (en erfpachters) van bedrijfsterreinen om over te gaan tot sanering indien is vastgesteld dat sprake is van een ernstige verontreiniging die spoedig gesaneerd moet worden. In zo'n geval is de eigenaar van het terrein dus wettelijk verplicht de bodem te saneren; gebeurt dat niet, dan zal het bevoegd gezag overgaan tot het treffen van handhavingsmaatregelen. Deze verplichting is ingevoerd met oog op het streven van de overheid om in 2030 alle ernstige gevallen van bodemverontreiniging, ontstaan vóór 1987, gesaneerd of beheerd te hebben. Of een eigenaar vervolgens nog verhaal kan halen bij de vorige eigenaar (of de vervuiler) is een civielrechtelijk vraagstuk.

Een "bedrijfsterrein" is een kadastraal perceel waarop bedrijfsactiviteiten worden verricht door een onderneming in de zin van de Wet op de Inkomstenbelasting 2001 of de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, niet behorend tot de landbouwsector. Hieronder vallen dus niet alleen terreinen die men in de volksmond bedrijfsterreinen noemt, maar ook bijvoorbeeld kantoren, panden met een winkel of een restaurant in de binnenstad. Als in dergelijke panden in het verleden bijvoorbeeld een drukkerij of stomerij heeft gezeten, kan het zomaar zijn dat de saneringsverplichting ook voor de huidige eigenaren van deze panden/percelen geldt.

De wettelijke verplichting voor de eigenaar (of erfpachter) geldt (pas) indien in een beschikking door het bevoegd gezag is vastgesteld dat de verontreiniging ernstig is en spoedige sanering noodzakelijk is. Daarnaast drukt de verplichting enkel op de eigenaar van het bedrijfsterrein waar zich de bron van de verontreiniging bevindt. Indien het bevoegd een beschikking heeft genomen met die inhoud, is geen sanerings- of ander bevel meer noodzakelijk. De verplichting vloeit immers rechtsreeks uit de wet voort. Het bevoegd gezag kan aldus in dat geval direct overgaan tot het opleggen van een last onder dwangsom, dan wel bestuursdwang. Voordat de middelen worden ingezet, zal de eigenaar wel de gelegenheid krijgen alsnog aan zijn verplichting te voldoen.

Als er bij een bedrijfsterrein geen sprake is van een ernstig geval van verontreiniging of geen spoedeisendheid is vastgesteld, geldt er dus geen wettelijke saneringsplicht. Het kan daarom aanbevelenswaardig zijn om de beschikking waarin is vastgesteld dat de verontreiniging ernstig is en spoedig gesaneerd dient te worden, aan te vechten. Bijvoorbeeld met het argument dat er geen sprake is van een ernstig geval of dat er geen sprake is van de aanwezigheid van een spoedeisend humaan risico of ecologisch risico. Ook kan door de eigenaar worden onderzocht of te achterhalen valt waar de bron van de verontreiniging zich bevindt. Als deze niet onder/in het terrein van de betreffende eigenaar (of erfpachter) bevindt, geldt geen wettelijke (sanerings)verplichting.

Geen beschikking doet overigens niet af aan de verantwoordelijkheid van een eigenaar van een verontreinigd bedrijfsterrein om te voorkomen dat anderen schade lijden door die verontreiniging, bijvoorbeeld omdat deze zich verspreidt naar een buurperceel.

Ten slotte: zit je als eigenaar opgescheept met vervuilde grond en wil je ervan af? Van de saneringsplicht kom je niet zomaar af. Bij de overdracht van de eigendom van of van het recht van erfpacht op een bedrijfsterrein met daaronder bodemverontreiniging, is de regel dat de verkopende eigenaar (of erfpachter) medeverantwoordelijk blijft voor de sanering van de gronden. De verkoper komt van deze verantwoordelijkheid pas af, op het moment dat de koper – de opvolgende eigenaar – (of de erfpachter) financiële zekerheid stelt voor de saneringskosten én het bevoegd gezag daarmee instemt. Volgens de wetsgeschiedenis is dit een stimulans om de verontreiniging te saneren alvorens verkoop/overdracht plaatsvindt. Als dat niet gebeurt, is deze bepaling er nog om voldoende garantie te bieden aan de overheid dat er financiële middelen zijn voor de sanering.

Dat ook zelfs na de instemming van het bevoegd gezag, de verkoper nooit helemaal rustig achterover kan leunen, blijkt uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Daaruit volgt dat een besluit tot instemming onder bepaalde omstandigheden kan worden ingetrokken. In deze zaak ging het om een koper die failliet was gegaan en de curator was niet in staat financiële zekerheid te garanderen. Het besluit tot instemming kon worden ingetrokken door het bevoegd gezag omdat niet meer werd voldaan aan de voorwaarden voor de financiële zekerheid. De uitspraak laat helaas veel vragen onbeantwoord. Zo wordt niet duidelijk tot hoe lang dit kan en onder welke omstandigheden precies. Helder is in ieder geval wel dat op het moment dat de kopende partij niet meer beschikt over de financiële middelen voor sanering, de sanering dus onbedoeld bij de verkopende partij terugkomt.

Dentons is the world's first polycentric global law firm. A top 20 firm on the Acritas 2015 Global Elite Brand Index, the Firm is committed to challenging the status quo in delivering consistent and uncompromising quality and value in new and inventive ways. Driven to provide clients a competitive edge, and connected to the communities where its clients want to do business, Dentons knows that understanding local cultures is crucial to successfully completing a deal, resolving a dispute or solving a business challenge. Now the world's largest law firm, Dentons' global team builds agile, tailored solutions to meet the local, national and global needs of private and public clients of any size in more than 125 locations serving 50-plus countries. www.dentons.com.

The content of this article is intended to provide a general guide to the subject matter. Specialist advice should be sought about your specific circumstances.